Landbouw
Landbouw op hogere zandgronden
De eerste landbouw in Nederland vond plaats op de hogere zandgronden. Deze akkers gelegen op hoge zandgronden (raadakkers) raakte voor onze jaartelling uitgeput. In deze gebieden veelal door Romeinen bevolkt vond een bevolkingsgroei plaats. Op de hoogste oeverwallen werd in het rivierenlandschap gebouwd maar het land bestond vooral nog uit uitgestrekte moerassen en bossen. De landbouw in het gebied vond voornamelijk plaats in de hoger gelegen gebieden.
​
Uitwaarden in gebruik om zijn bossen
Het rivierengebied werd door het natte en omsloten karakter van voor de bedijking weinig gebruikt voor echte landbouw. In het gebied zal er tot aan de oevers een bos hebben gestaan. Het is waarschijnlijk dat er aan bosbeweiding en grondstofwinning gedaan werd. Hierdoor kreeg het bos door de jaren heen steeds meer een open karakter. Namen als Klompenwaard en Colenbranderbos doen vandaag de dag nog herinneren aan plaatsen die zijn gebruik voor de grondstofwinning.
​
Bebouwing en kleine akkertjes op oeverwallen
De raadakkertjes op de hoge zandgronden werden rond de jaarwisseling steeds minder productief. Met dit kantelpunt heeft een langzame verandering in het landschap plaatsgevonden. Op de hoge delen in het rivierenlandschap ontstonden hierdoor kleine akkers en weidegronden, de ontginningsgeschiedenis van het landschap heeft hieruit zijn oorsprong.
​
Mei- en Sleedoorn hagen als afbakening van weidegrond
Bedijking van het rivierengebied
Rond het jaar 1150 werden de eerste bandijken aangelegd (zomerkades). De aanleg hiervan leidde tot minder overstromingen in het rivierengebied. Dit kantelpunt in de tijd zorgde ervoor dat de moerassen en broekbossen beter ontwaterd konden worden met greppels en weteringen. Deze gebieden waren hierdoor makkelijker te ontginnen. Vanaf dit punt zijn de verkavelingspatronen opgetrokken van de hogere delen in het landschap (oeverwallen) naar de komgronden.
​
Ontginning komgronden ca. 1100 tot ca. 1800
Doordat de komgronden lager in het landschap liggen en een kleiondergrond hebben, is het moeilijker om het water af te voeren. Dit heeft tot gevolg gehad dat deze gronden moeilijk voor akkerbouw gebruikt konden worden. Daarom kregen deze komgronden een landgebruik van weidebouw, hooiland en op de natste delen broekbossen en moerassen. Op veel plaatsen is deze verdeling nog steeds in het landschap terug te zien. Aan de rand van deze weidegronden werden Mei- en Sleedoornhagen aangeplant om het vee in de percelen te houden. Ook deze heggen zijn op sommige plaatsen in het landschap nog steeds te zien.
Een T-boerderij in Oud-Zevenaar
De bebouwing op de oeverwallen bestonden uit zo genaamde
hallenhuisboerderijen naar mate er meer rijkdom kwam in het
gebied werden aan deze boerderijen stenen uitbouwen gemaakt en krijg je typische T-vormige boerderijen die in het rivierenlandschap thuis horen. Deze boerderijen staan meestal op de hoger gelegen gebieden in het landschap. Aan de rand van deze verhogingen lagen meestal de akkers, iets lager de weidegronden en nog lagergelegen de hooilanden en broekbossen. Na verkaveling van de komgronden werden fruitboomgaarden een steeds belangrijker beeld in het rivierengebied. In het begin nog vooral op de erven van de boerderijen en later verder de komgronden in.
​
Akker- en weidegrond in het rivierengebied
Ruilverkavelingspatronen in het landschap 1950+
Na de Tweede Wereldoorlog is het landbouwsysteem van Nederland volledig op zijn kop gezet. In deze tijd zijn ook de waterschappen van ons land veel groter geworden. Dit heeft tot gevolg gehad dat het landschap veel van zijn door de tijd heen opgebouwde elementen kwijt is geraakt aan nieuwe rationele verkavelingspatronen. Ook is de fruitteelt in deze tijd flink gegroeid.
​
Verandering van landgebruik voor veiligheid met/of natuurbeheer 1990+
Na 1990 zijn er verschillende natuurontwikkelingsprojecten geweest in het gebied bijv. klompenwaard en Millingenwaard. Deze zijn uitgevoerd met het oog op natuurontwikkeling of voor projecten met betrekking tot ‘Ruimte voor de Rivier’.
​